Ingevolge Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912 van de Raad van 4 december 2018, werden er vier ‘quick fixes’ geïntroduceerd wat betreft de btw-wetgeving van toepassing op intracommunautaire handel. Deze ‘quick fixes’ beogen vooral de verduidelijking en vereenvoudiging hieromtrent en zijn van toepassing vanaf 1 januari 2020.

Afgezien van een vereenvoudiging wat betreft zogeheten ‘call-off voorraden’, de verplichting voor de koper tot het hebben van een btw-identificatienummer in de lidstaat van ontvangst en een verduidelijking inzake kettingtransacties, beoogt de bovenvermelde Uitvoeringsverordening tevens de harmonisatie van de bewijsvoering omtrent intracommunautaire leveringen als vierde ‘quick fix’.

‘Quick fix’

Vanaf 1 januari 2020 is er een (weerlegbaar) vermoeden van vervoer naar een andere EU-lidstaat indien de leverancier, in het geval dat het vervoer wordt verricht door hem of voor zijn rekening, overeenkomstig artikel 45bis van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011, zoals gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912, minstens twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken kan voorleggen die afgegeven zijn door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer.

Deze niet-tegenstrijdige bewijsstukken kunnen de vorm aannemen van een CMR-document of CMR-vrachtbrief, een cognossement, een factuur voor het luchtvrachtvervoer van de goederen of een factuur van de vervoerder van de goederen (of andere documenten met betrekking tot de verzending of het vervoer van de goederen).

Indien men slechts in het bezit is van één zulk document, kan dit echter aangevuld worden met een verzekeringsovereenkomst voor de verzending of het vervoer van de goederen of bankdocumenten die de betaling van het vervoer of de verzending staven (1), officiële documenten uitgereikt door een openbare instantie (bv. een notaris) waarin de aankomst van de goederen in de lidstaat van bestemming wordt bevestigd (2) of een ontvangstbewijs van een entrepothouder afgegeven in de lidstaat van bestemming, waarin de opslag van de goederen in die lidstaat wordt bevestigd (3).

Indien het vervoer verricht wordt door of voor rekening van de afnemer, heeft de leverancier ook nog een schriftelijke verklaring nodig van de afnemer die voldoet aan een aantal vormvereisten vooraleer hij kan genieten van het vermoeden.

Een belangrijke kanttekening hierbij is dat alle andere reeds toegestane bewijsmiddelen dienaangaande nog steeds gelden. Het voorgaande moet beschouwd worden als bewijs dat in ieder geval aantoont dat het een intracommunautaire levering betreft.

Incoterms

Het is belangrijk om weten onder welke Incoterm men vervoert in het licht van bovenstaande ‘quick fix’.

Er is immers enkel sprake van vervoer verricht door de afnemer bij EX WORKS en van vervoer geregeld door de verkoper voor rekening van de afnemer bij FCA, FAS en FAB. Indien men onder deze Incoterms vervoert, is er bijgevolg een schriftelijke verklaring van de afnemer vereist vooraleer men van het nultarief kan genieten.

Vervoermethode

Ook de vervoermethode is van belang voor de vereenvoudigde bewijsvoering. Afhankelijk van het feit of het vervoer plaatsvindt via weg, spoor, zee of lucht, hanteert men in principe respectievelijk een CMR-vrachtbrief, CIM-vrachtbrief, Bill of Lading (cognossement) dan wel een Airway Bill.

Het in voorkomend geval gebruikte document, aangevuld met een factuur van de vervoerder, kan aldus vanaf 1 januari 2020 het bewijs leveren van een intracommunautaire levering en bijgevolg het nultarief qua btw.

Concreet zijn de volgende combinaties aldus voldoende als bewijs:

  • Voor wegvervoer een door de goederenbestemmeling (koper) afgetekende CMR-vrachtbrief opgesteld door wie het behoort (het CMR verdrag legt enkel de verplichting op dat er een CMR-vrachtbrief is, maar bepaalt niet wie hem moet opstellen, ultiem is dit natuurlijk de wegvervoerder), in combinatie met een factuur van de wegvervoerder.
  • Voor zeevervoer een door de kapitein (of door iemand voor hem) afgetekend cognossement of B/L, in combinatie met de factuur van de rederij.
  • Voor spoorvracht een CIM-vrachtbrief uitgereikt door de spoorvervoerder in combinatie met een factuur van de spoorwegmaatschappij voor de vrachtprijs.
  • Voor luchtvervoer een Airway Bill, dan wel een elektronische Airway Bill, afgetekend door de luchtmaatschappij, in combinatie met een factuur van de luchtvaartmaatschappij.

Maar indien één van de beide documenten ontbreekt, dan kan elk van de voorgaande documenten ook aangevuld worden met:

  • Bij wegvervoer documenten of facturen waaruit de betaling blijkt voor een toeslag voor all-in wegvervoer, dus dekking bovenop de CMR aansprakelijkheidsbeperking.
  • Bij spoor, zee of luchtvervoer documenten of facturen waaruit blijkt dat er een verzekering genomen werd voor een ‘aangegeven waarde’ (all-in) of ‘bijzonder belang’ (just-in-time).
  • Bankdocumenten waaruit de betaling blijkt aan de rederij, de spoorwegmaatschappij of de luchtvaartmaatschappij van de vrachtprijs.