De vordering tot (gerechtelijke) ontbinding van een vennootschap was een gekend drukkingsmiddel om een debiteur in slechte papieren ertoe te bewegen om de openstaande schuld toch (bij voorrang) te voldoen. Sinds de afschaffing van de kapitaalvereiste in de bv bij de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: ‘WVV’), werd de vordering tot gerechtelijke ontbinding wegens een daling van het netto-actief onder het minimumkapitaal evenwel afgeschaft.

Vordering tot gerechtelijke ontbinding wegens daling netto-actief

Artikel 333 van het Wetboek van Vennootschappen (hierna: ‘W.Venn.’) bepaalde dat ‘iedere belanghebbende of het openbaar ministerie’ kon overgaan tot het vorderen van de ontbinding van de toenmalige bvba indien het netto-actief daalde tot minder dan 6.200,00 EUR, zijnde het toenmalige vereiste minimumkapitaal in een bvba.

Het WVV hernam deze mogelijkheid niet. Dit werd door de toenmalige minister van justitie gemotiveerd op basis van het feit dat de vordering slechts ingesteld kon worden als het netto-actief daalde tot minder dan 6.200,00 EUR, hetgeen men als erg laag beschouwde, alsook op basis van het feit dat de rechter een termijn kon opleggen aan de vennootschap in kwestie om dit euvel te verhelpen. Uit de gepubliceerde rechtspraak bleek dat de vordering slechts weinig werd ingesteld.

De mogelijkheid om een vordering tot ontbinding in te stellen bij een te laag netto-actief werd wel hernomen voor de nv.

Alarmbelprocedure?

De alarmbelprocedure wat betreft de bv(ba) uit artikel 332 W.Venn. werd wel hernomen door het WVV, al zij het in aangepaste vorm. De nieuwe regeling werd opgenomen in artikel 5:153 WVV.

Wegens de afschaffing van de kapitaalvereiste, konden de criteria uit het oude artikel, die gekoppeld waren aan het maatschappelijk kapitaal, immers niet langer in stand gehouden worden.

De nieuwe regeling bestaat erin dat de algemene vergadering samengeroepen dient te worden door het bestuursorgaan wanneer het netto-actief negatief dreigt te worden of negatief is geworden, of wanneer niet langer vaststaat dat de vennootschap (volgens de te verwachten ontwikkelingen) in staat zal zijn om haar schulden te voldoen gedurende de volgende 12 maanden naarmate deze opeisbaar worden.

De algemene vergadering dient in voorkomend geval te beraadslagen over een eventuele ontbinding van de vennootschap en indien zij besluit om de vennootschap niet te ontbinden, welke maatregelen zij voorstellen om de continuïteit van de onderneming te vrijwaren. Deze maatregelen moeten in een bijzonder verslag gegoten worden.

Vordering tot gerechtelijke ontbinding wegens niet neerleggen jaarrekeningen

Artikel 182 W.Venn. bevatte een regeling die toeliet om een vordering tot ontbinding in te stellen tegen een vennootschap die naliet om haar jaarrekening tijdig neer te leggen. Deze regeling werd onverkort overgenomen door het WVV in artikel 2:74.

Concreet kan iedere belanghebbende of het openbaar ministerie deze vordering instellen, dan wel kan de rechtbank de ontbinding uitspreken na mededeling van één en ander door de kamer voor ondernemingen in moeilijkheden (de vroegere ‘depistage’).

Indien de vordering wordt ingesteld door een belanghebbende of door het openbaar ministerie, is de rechtbank evenwel verplicht om de vennootschap in kwestie een regularisatietermijn van minstens 3 maanden toe te staan teneinde haar administratieve verplichtingen toch nog na te komen.